De operatie

Mensen blijven maar in en uit lopen. De ronde draaideur staat geen enkel moment stil. Soms dan denk ik dat de constante stroom eindelijk eens stopt, maar dan komt er weer een haastige oude dame voorbij. Die het laatste stukje rent om de draaideur te halen. Ze ziet er niet uit alsof haar lichaam dat nog aankan. Achter haar komt een vrouw van misschien 30 jaar jonger die hoogzwanger is en rustig op de volgende ronde wacht. Taxi’s, rolstoelen en fietsers komen voorbij. Mensen die onzeker om zich heen kijken en degenen die precies weten welke kant ze op moeten. 

In het restaurant, waar ik ook zit, kijken mensen vooral om zich heen. Precies zoals ik ook doe. Ik zie ze zich afvragen wat de voorbijgangers mankeren. Ik ook. Je kan het niet helpen. Wat heeft de persoon die snel voorbij loopt met alleen een plastic supermarkt tas in de hand? Er zitten ook veel mensen in het restaurant waarvan ik vermoed dat ze niet op bezoek zijn. Zij zitten in rolstoelen of aan een infuus. Een klein uitje in hun dagelijkse sleur. Even naar beneden voor een in plastic verpakt broodje kaas of een kop koffie. Misschien zelfs een warme chocomelk.

Er hupst een jongen met een gebroken been, een blote voet en krukken helemaal alleen naar binnen. Waar zijn zijn ouders of partner? Desnoods een verveeld broertje of zusje dat mee moest? Hij staat helemaal in z’n uppie informatie op te vragen terwijl hij zijn tenen tevergeefs van de grond probeert te houden. Zou hij hier zijn om iemand te bezoeken? Iemand die er nog slechter aan toe is? 

Ach, zijn vriendin was de auto wegzetten en loopt nu net binnen. Ze is hoogzwanger. Voor wie zouden ze hier zijn? Voor hem of voor haar? Misschien hebben ze een dubbele afspraak gemaakt. Wie weet zijn ze wel zo efficiënt.

Heel veel pasgeboren baby’s en kinderwagens lopen er langs. De ouders gapen allemaal. Ze lopen met langzame passen door de hal. Allemaal dezelfde gang in. Ze komen voor een controle. Ze hebben nog geen haast. Het leven staat even helemaal stil voor hen. Althans, tot de volgende poepluier zich aandient. 

Opeens begint het te regenen. Ik zit aan het raam en zie de miezer nog net over gaan in een flinke stortbui. Cats and dogs, met bakken uit de lucht. Het overvalt iedereen.De oudjes die in de rolstoelen naar binnen werden gereden moesten zich aan de leuningen vasthouden. De rokers die naast het bord ‘niet roken’ voor de ingang op elkaar gedrukt staan om maar zo min mogelijk spetters te vangen. Fietsers die net aankomen krijgen opeens haast. Zij dachten nog even droog over te kunnen komen. Net te laat. Degenen die net weg wilden gaan, zie ik twijfelen. Zelfs voor Nederlanders is dit veel. 

Een man rent door de hal naar buiten. Waar is hij te laat voor? Wat is hij vergeten? Hij start zijn auto. Zijn ruitenwissers staan nog aan. Hij is precies tijdens de stortbui gearriveerd. Zou zijn vrouw aan het bevallen zijn? Ligt zijn moeder op sterven? Of is hij hier om zijn zoontje met spoed op te laten nemen? 

Er zit een dame voor mij. Al net zo lang als ik. Telkens lijkt ze te vergeten dat haar telefoon geluid maakt. Ze lijkt halverwege de twintig en ik vraag me af of ze hier voor zichzelf is. Later staat ze naast me bij de apotheek en hoor ik haar een medicijn voor haar dochter ophalen. Ze gaan binnenkort op vakantie en zo hoeft ze niet nog langs de apotheek waar ze staat ingeschreven. Haar dochter ligt boven. Ik weet niet of ze vandaag al mee naar huis mag. 

Een moeder met haar dochter lopen naar binnen. Het is een meid van een jaar of twaalf. Haar ongelukkigheid is overduidelijk van haar gezicht af te lezen. Ze wil hier echt niet zijn. Misschien komt dat enkel door het gezelschap waarmee ze de gang door loopt. Misschien gaan ze een tante bezoeken waar ze totaal geen zin in heeft. Ze had misschien wel liever met vriendinnen op stap gegaan. Bij iemand thuis de hele middag chillen en kletsen. Wordt dat woord nog gebruikt, ‘chillen’? Misschien is ze ook wel al vijftien. Ik kan het niet meer zo goed inschatten. 

Hoe meer ik kijk naar de mensen die hier voorbij lopen, hoe onzekerder ik word. De reden dat ik hier ben ligt nu op de operatietafel, als het goed is. Een kleine ingreep in de pols, maar toch. Op het moment dat ik alle procedures hoorde die eraan vooraf gaan kreeg ik toch de kriebels. Het zou natuurlijk ook fout kunnen gaan. De medicatie, de pijnstilling. De echo die gedaan wordt om de juiste aderen te vinden om de verdoving in te doen. Het plaatje dat gezet gaat worden. 

Hij heeft niks mogen eten voor het geval er iets mis zou gaan en ze hem volledige verdoving moeten geven. Het kan natuurlijk. De kans is klein, dat weet ik ook wel, maar hij bestaat. Hij heeft een ziekenhuis jurk moeten aantrekken, zo’n blauwe. De zuster komt met een computer en stelt allerlei vragen. Hij heeft deze al meerdere malen beantwoord en ze vertelt dat hij dit in de OK nog een keer mag doen. Ze willen uiteraard fouten zo veel mogelijk voorkomen. Ik mag niet in de kamer wachten hoor ik. Hij wordt in zijn bed weggereden en ik loop naar het restaurant beneden. Daar zit ik nog steeds. 

Er lacht een man naar me. Ik lach terug. Hij zit in een rolstoel die hij alleen maar met zijn rechterhand hoeft te bedienen. Hij is voor het raam gaan staan en kijkt naar buiten. Hij heeft een vervaagde tatoeage van een anker op zijn hand. Hij vertelt me dat hij op zijn vrouw wacht en komt voor een controle. Ik vraag hem of hij denkt dat alles goed is en hij grijnst. “Ik weet het niet. We gaan het zien", zegt hij. 

Hij vertelt hoe hij gevochten heeft voor een rolstoel en een bed die hij nodig heeft met zijn ziekte. Dat het schandalig is, dat dit zo moeilijk is in een land als Nederland. Gelukkig is hij niet op zijn mondje gevallen, naar eigen zeggen.Ik lach met hem mee. Daarna vertelt hij dat hij het niet eens met de vreemdelingen die hierheen komen als ze niet uit een oorlogsgebied komen. “Begrijp me niet verkeerd, ik heb niks tegen vreemdelingen, maar.. “ Ik knik dit keer niet met hem mee. Hij ziet aan mijn hoofd dat ik de wending van het gesprek niet fijn vind. Ik wil niet met hem in discussie gaan, maar ik vind het gebrek aan empathie in zijn woorden vervelend. 

Ik zeg uiteindelijk dat je inderdaad in elk volk rotte appels hebt zitten. Daar stemt hij mee in. “Het is jammer dat deze mensen het vervolgens verpesten voor iedereen.” Daar moet hij even over nadenken. 

Ik vind het ongemakkelijk worden en verander van onderwerp. Hij vertelt over de gedichten die hij schrijft en dat hij nu aan het schilderen is geslagen. Op enkele dagen waagt hij zich zelfs aan houtbewerking. De rolstoel kwam erg onverwachts. Hij had nergens last van, tot hij op een dag neerviel. Dat is nu drie jaar geleden. Zijn benen werken simpelweg niet meer, maar hij lacht nog. 

Ik zie zoveel geluk hier in de hal. Mensen die naar elkaar of naar mij lachen. De twee verpleegsters die in de hal staan en iedereen met een grote glimlach op weg helpen als ze zoekend om zich heen kijken. Er loopt een vrouw binnen met de grootste buik die ik ooit gezien heb. Ze heeft ook de vrolijkste blik in haar ogen. Haar navel springt nu al door haar trui heen. 

Twee meiden komen uitgelaten aangestormd. Eén in een rolstoel en de ander duwend. Ze heeft een dikke voet en geen schoenen aan. Wel een grote rode kerstsok. Ze kijken vrolijk naar elkaar en giechelen. Zij maken ook maar het beste van hun situatie.

Terwijl ik naar hen zit te kijken, hoor ik mijn telefoon gaan. Het is het ziekenhuis. 

Previous
Previous

De barvrouw in Duitsland

Next
Next

A romcom